Driedeling van het
duinlandschap:
- Zeereep: buitenste zeewering van de duinen (bestaat uit planten: weinig houden het vol (zout + branding)).
- Jonge duinen: reliëf – natuurlijke en menselijke factoren. Door het uitzetten van jachtdieren en verzamelen van brandhout ging de begroeiing van de planten die zand vasthouden achteruit.
- Oude duinen zijn afgegraven/ (afgeesten) voor zandwinning à geestgronden.
Rivierlandschap: reliëf
- Oeverwallen: hoger gelegen zandgebied in rivierlandschap.
- Komgronden: kleiafzettingen
Stroomruggen: oeverwallen met
opgevulde beddingen à de rivieren veranderden telkens van plaats en oude
beddingen verzandden.
Winterdijken/ banddijken: in de
winter zijn er veel overstromingen.
Zomerdijken: lagere dijken die
het land tegen overstromingen beschermen (zomer).
à veel neerslag is
al verdampt.
Wiel: gat achter de rivier
waarin het water terechtkomt bij de doorbraak van de rivier.
Er ontstaan overslaggronden
doordat oeverwallen worden weggeslagen.
Kribben: beschermen het land
tegen erosie.
Maken stroomgeul smaller à snellere stroming van het water.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten