Vroeger:
Zuidwesten van Nederland was
een veengebied met rivieren, strandwallen beschermden het land tegen zee.
Grotere waterkracht: strandwallen vernield à wadgeulen en veeneilanden.
Wadgeulen werden steeds smaller
à kreken.
Overstromingen? Klei en veen
worden afgezet. Na aanleg van de dijken à inklinking: reliëfinversie (omdraaiing), zand bleef even
hoog, klei en veen klonken in.
Lagere gronden: poelgronden –
grasland
Kreekruggen: hoogtes
Oudland: kreekruggen en
poelgronden.
13e eeuw: zee wordt
rustiger en slibt zand en klei aan à aanwas
Er kwamen zandplaten droog te
liggen à opwassen.
Ontstaan nieuwland.
Latere middeleeuwen: afgraving
van veen op het oudland voor brandstof- en zoutwinning (selnering).
15e eeuw: duinenrij
van Westkapelle is te zwak, er worden dijken aangelegd die een superstorm die
eens per 4000 jaar voorkomt moeten tegenhouden à zandsuppletie à de branding is ver komen te liggen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten